Bossche Straten 2014
127. Smal en breed
Auteur: Ed Hupkens Met dank aan de Werkgroep Toponymie, Kring Vrienden van 's-Hertogenbosch |
Bedrijvigheid bij het lossen of laden van een zeilschip aan de Smalle Haven. De vrouwen op de ladder zijn zogeheten turftonsters. Anno 1885.
Foto: SA nr. 0055027
De haven van ’s-Hertogenbosch is een uitgegraven Diezearm. De westelijke oever heet Brede Haven, de oostelijke oever is de Smalle Haven. De Brede Haven is het oudst (midden 15e eeuw) en strekt zich uit tot het Schrijvershuisje aan de Boom. Langs de Brede Haven werden de eerste kademuren aangelegd. De Smalle Haven is pas na 1630 tot ontwikkeling gekomen. In de beginperiode van de stad deed de haven dienst als stadsgracht. De eerste stadswal grensde de percelen van de Orthenstraat aan de achterzijde af. De stadsmuur liep evenwijdig aan het Diezewater. Deze percelen waren daardoor aan de achterkant niet toegankelijk. Langs de Brede Haven vestigden zich schippers en kooplieden, aan de Smalle Haven woonden vooral neringdoenden. In 1442 werd een hijskraan gebouwd, bestemd om goederen uit schepen te lossen en te laden. Deze machine werd de Kraan genoemd, naar het beeld van een kraanvogel dat erop geplaatst was. Hij stond ongeveer tegenover de Kruisstraat; de bedienaren die in de tredmolen liepen werden kraankinderen genoemd. Door het enorm toegenomen handelsverkeer en de grote drukte in de haven ontstond vanaf 1630 tekort aan ligruimte. Schepen moesten buiten de waterpoort ‘Aen den Boom’ aanleggen en moesten soms dagen wachten voor een plaats in de haven. Vooral hooischepen hadden veel plaats nodig. De capaciteit van de bestaande haven werd sterk vergroot door de bouw van kademuren en de aanleg van een van kasseien voorziene weg in 1634/35, tussen de Visstraat en het Bokhovenstraatje. Zo ontstond de Smalle Haven.